BRUSSEL – Een maand voor de verkiezingen voor het Europees Parlement vechten veel Europese industrieën om te overleven. Maar in plaats van de moeilijke beslissingen te nemen die nodig zijn om de industriële achteruitgang van de Europese Unie te keren, hebben leiders vaak genoegen genomen met de status quo. Sommige populistische leiders verzetten zich zelfs tegen plannen om de industriële basis van Europa te moderniseren – waarmee ze het publiek misleiden.
De Europese productiesector is de afgelopen jaren geconfronteerd met een reeks ongekende uitdagingen. De COVID-19-pandemie en de oorlog in Oekraïne hebben de afhankelijkheid van Europa van anderen voor cruciale goederen blootgelegd en hebben de productiesector zware klappen toegebracht door de toeleveringsketens te ontwrichten, en energie- en levenskostencrises te veroorzaken.
Het kortetermijndenken van bedrijven – dat tot uiting komt in hun voorkeur voor dividenden en het terugkopen van aandelen in plaats van het herinvesteren van winsten – heeft de dynamiek en veerkracht van de industriële sector in de EU verder ondermijnd. Al deze uitdagingen worden nog verergerd door de grootste crisis van allemaal – de klimaatverandering – die snel toenemende financiële en menselijke kosten met zich meebrengt.
De gevolgen voor de Europese industrie zijn al duidelijk. In 2022 bereikte het handelstekort van de EU een duizelingwekkende 432 miljard euro, als gevolg van zowel hogere uitgaven voor de energie-import als productieverliezen in verband met de energiecrisis. In februari 2024 daalde de industriële productie in de eurozone met 6,4 procent en in de EU met 5,4 procent op jaarbasis.
Tenzij de EU haar industriële achteruitgang weet te keren, kunnen de Europeanen uiteindelijk zonder industrieën komen te zitten die decennialang kwaliteitsbanen hebben verschaft aan talloze werknemers, waardoor die niet alleen economische zekerheid kregen, maar ook een gevoel van doelgerichtheid, gemeenschap en identiteit. En het is al helemaal niet duidelijk hoe die leegte opgevuld zou kunnen worden.
De andere grote economische machten van de wereld zijn al bezig met industriële modernisering. Twee decennia van agressieve industriële strategie hebben China een dominante positie gegeven in de meeste toeleveringsketens van schone technologie. Onlangs hebben de Verenigde Staten gereageerd met een eigen industriebeleid, de CHIPS and Science Act en de Inflation Reduction Act (IRA). Als de Europese industrieën concurrerend willen blijven in deze omgeving – en als Europa zijn doel van ‘strategische autonomie’ wil bereiken – zal de EU dit voorbeeld moeten volgen.
Het goede nieuws is dat we al een routekaart hebben voor duurzame industriële modernisering: de European Green Deal, een breed pakket beleidsmaatregelen om de EU om te vormen tot een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie. Helaas is het geen makkelijke oplossing en zijn we er nog lang niet. Om er te komen, moeten Europese beleidsmakers snel ongekende investeringsniveaus realiseren, en ervoor zorgen dat industrieën en werknemers in alle lidstaten erbij worden betrokken.
De Green Deal vergt aanzienlijke investeringen. Met een verwacht elektriciteitsverbruik dat tegen 2030 met ongeveer zestig procent zal zijn gestegen, schat de Europese Commissie dat dit decennium alleen al voor de modernisering van ons elektriciteitsnet 584 miljard euro nodig zal zijn. Dit vraagt om een alomvattende, EU-brede investeringsstrategie die zowel de bestaande zware industrie in stand houdt als de innovatie van schone technologie bevordert.
Al bijna twintig jaar geeft de EU de voorkeur aan de ‘stok’ van de emissiehandel boven de ‘wortel’ van positieve prikkels voor het koolstofarm maken van de economie. Het Europese emissiehandelssysteem – dat in feite een koolstofprijs vaststelt door bedrijven te dwingen genoeg vergunningen, of ‘rechten,’ te verwerven om hun kooldioxide-uitstoot te dekken – heeft zeker geholpen om de uitstoot van de elektriciteitsproductie te beteugelen. Maar het heeft ook de druk op het concurrentievermogen van de Europese industrie verhoogd – druk die nu nog hoger wordt door de IRA.
Europa heeft geprobeerd die druk te verlichten door middel van koolstofbelastingen aan de grenzen en de regulering van buitenlandse subsidies. Maar dit zijn slechts gedeeltelijke maatregelen. De EU-leiders moeten veel verder gaan door een bredere industriële strategie te ontwerpen die zowel de investeringstekorten aanpakt als de risico’s vermindert die gepaard gaan met de productie van duurdere netto-nulgoederen op een hevig concurrerende wereldmarkt.
Helaas zullen de nieuwe begrotingsregels van de EU – in februari goedgekeurd door het Europees Parlement en de Europese Raad – het vermogen van het blok om te investeren in groene technologie en industriële modernisering ondermijnen, en de verschillen tussen de lidstaten vergroten. Volgens onderzoek van het Europees Verbond van Vakverenigingen kunnen slechts drie landen (Denemarken, Ierland en Zweden) aan hun sociale en groene investeringsbehoeften voldoen onder de nieuwe begrotingsregels van de EU. Om de kloof in de rest van de EU te overbruggen, is jaarlijks 300-420 miljard euro extra nodig. Als die financiering er niet komt, dreigt de interne markt van de EU gefragmenteerd te raken, wat de deïndustrialisatie zou versnellen.
Bovendien is steun voor werkende gemeenschappen – via strenge sociale voorwaarden voor alle initiatieven op het gebied van overheidsfinanciering en overheidsopdrachten – nodig om de economische groei te bevorderen, banen te creëren en het milieu te beschermen, wat allemaal essentieel is om het vertrouwen van het publiek te winnen. Uitzonderlijke tijden vragen om innovatieve oplossingen, niet om meer van hetzelfde mislukte beleid. Benaderingen als bezuinigingen, flexibilisering van de arbeidsmarkt en privatisering zullen de problemen waar we voor staan alleen maar verergeren.
Evenzo is kortzichtig populisme geen vervanging voor de holistische industriële strategie die Europa nodig heeft om zich te meten met zijn concurrenten – een aanpak die rekening houdt met alle dimensies van de uitdagingen die voor ons liggen. Een eendimensionale focus op strenge milieucriteria dreigt bijvoorbeeld onbetaalbare groene producten voort te brengen, wat de vooruitgang op het gebied van elektrische auto’s en andere cruciale industrieën zou vertragen.
De keuzes die we de komende jaren maken, zullen bepalen of de Europese industrie – die integraal deel uitmaakt van het sociale weefsel van de EU – een toekomst op de langere termijn heeft. Daarom moet het volgende Europees Parlement een topprioriteit maken van de uitvoering van een vernieuwde European Green Deal, aangevuld met initiatieven om de industrie te ondersteunen en brede publieke steun te krijgen.
Judith Kirton-Darling is algemeen secretaris van de Europese vakbond IndustriAll.
BRUSSEL – Een maand voor de verkiezingen voor het Europees Parlement vechten veel Europese industrieën om te overleven. Maar in plaats van de moeilijke beslissingen te nemen die nodig zijn om de industriële achteruitgang van de Europese Unie te keren, hebben leiders vaak genoegen genomen met de status quo. Sommige populistische leiders verzetten zich zelfs tegen plannen om de industriële basis van Europa te moderniseren – waarmee ze het publiek misleiden.
De Europese productiesector is de afgelopen jaren geconfronteerd met een reeks ongekende uitdagingen. De COVID-19-pandemie en de oorlog in Oekraïne hebben de afhankelijkheid van Europa van anderen voor cruciale goederen blootgelegd en hebben de productiesector zware klappen toegebracht door de toeleveringsketens te ontwrichten, en energie- en levenskostencrises te veroorzaken.
Het kortetermijndenken van bedrijven – dat tot uiting komt in hun voorkeur voor dividenden en het terugkopen van aandelen in plaats van het herinvesteren van winsten – heeft de dynamiek en veerkracht van de industriële sector in de EU verder ondermijnd. Al deze uitdagingen worden nog verergerd door de grootste crisis van allemaal – de klimaatverandering – die snel toenemende financiële en menselijke kosten met zich meebrengt.
De gevolgen voor de Europese industrie zijn al duidelijk. In 2022 bereikte het handelstekort van de EU een duizelingwekkende 432 miljard euro, als gevolg van zowel hogere uitgaven voor de energie-import als productieverliezen in verband met de energiecrisis. In februari 2024 daalde de industriële productie in de eurozone met 6,4 procent en in de EU met 5,4 procent op jaarbasis.
Tenzij de EU haar industriële achteruitgang weet te keren, kunnen de Europeanen uiteindelijk zonder industrieën komen te zitten die decennialang kwaliteitsbanen hebben verschaft aan talloze werknemers, waardoor die niet alleen economische zekerheid kregen, maar ook een gevoel van doelgerichtheid, gemeenschap en identiteit. En het is al helemaal niet duidelijk hoe die leegte opgevuld zou kunnen worden.
De andere grote economische machten van de wereld zijn al bezig met industriële modernisering. Twee decennia van agressieve industriële strategie hebben China een dominante positie gegeven in de meeste toeleveringsketens van schone technologie. Onlangs hebben de Verenigde Staten gereageerd met een eigen industriebeleid, de CHIPS and Science Act en de Inflation Reduction Act (IRA). Als de Europese industrieën concurrerend willen blijven in deze omgeving – en als Europa zijn doel van ‘strategische autonomie’ wil bereiken – zal de EU dit voorbeeld moeten volgen.
SPRING SALE: Save 40% on all new Digital or Digital Plus subscriptions
Subscribe now to gain greater access to Project Syndicate – including every commentary and our entire On Point suite of subscriber-exclusive content – starting at just $49.99.
Subscribe Now
Het goede nieuws is dat we al een routekaart hebben voor duurzame industriële modernisering: de European Green Deal, een breed pakket beleidsmaatregelen om de EU om te vormen tot een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie. Helaas is het geen makkelijke oplossing en zijn we er nog lang niet. Om er te komen, moeten Europese beleidsmakers snel ongekende investeringsniveaus realiseren, en ervoor zorgen dat industrieën en werknemers in alle lidstaten erbij worden betrokken.
De Green Deal vergt aanzienlijke investeringen. Met een verwacht elektriciteitsverbruik dat tegen 2030 met ongeveer zestig procent zal zijn gestegen, schat de Europese Commissie dat dit decennium alleen al voor de modernisering van ons elektriciteitsnet 584 miljard euro nodig zal zijn. Dit vraagt om een alomvattende, EU-brede investeringsstrategie die zowel de bestaande zware industrie in stand houdt als de innovatie van schone technologie bevordert.
Al bijna twintig jaar geeft de EU de voorkeur aan de ‘stok’ van de emissiehandel boven de ‘wortel’ van positieve prikkels voor het koolstofarm maken van de economie. Het Europese emissiehandelssysteem – dat in feite een koolstofprijs vaststelt door bedrijven te dwingen genoeg vergunningen, of ‘rechten,’ te verwerven om hun kooldioxide-uitstoot te dekken – heeft zeker geholpen om de uitstoot van de elektriciteitsproductie te beteugelen. Maar het heeft ook de druk op het concurrentievermogen van de Europese industrie verhoogd – druk die nu nog hoger wordt door de IRA.
Europa heeft geprobeerd die druk te verlichten door middel van koolstofbelastingen aan de grenzen en de regulering van buitenlandse subsidies. Maar dit zijn slechts gedeeltelijke maatregelen. De EU-leiders moeten veel verder gaan door een bredere industriële strategie te ontwerpen die zowel de investeringstekorten aanpakt als de risico’s vermindert die gepaard gaan met de productie van duurdere netto-nulgoederen op een hevig concurrerende wereldmarkt.
Helaas zullen de nieuwe begrotingsregels van de EU – in februari goedgekeurd door het Europees Parlement en de Europese Raad – het vermogen van het blok om te investeren in groene technologie en industriële modernisering ondermijnen, en de verschillen tussen de lidstaten vergroten. Volgens onderzoek van het Europees Verbond van Vakverenigingen kunnen slechts drie landen (Denemarken, Ierland en Zweden) aan hun sociale en groene investeringsbehoeften voldoen onder de nieuwe begrotingsregels van de EU. Om de kloof in de rest van de EU te overbruggen, is jaarlijks 300-420 miljard euro extra nodig. Als die financiering er niet komt, dreigt de interne markt van de EU gefragmenteerd te raken, wat de deïndustrialisatie zou versnellen.
Bovendien is steun voor werkende gemeenschappen – via strenge sociale voorwaarden voor alle initiatieven op het gebied van overheidsfinanciering en overheidsopdrachten – nodig om de economische groei te bevorderen, banen te creëren en het milieu te beschermen, wat allemaal essentieel is om het vertrouwen van het publiek te winnen. Uitzonderlijke tijden vragen om innovatieve oplossingen, niet om meer van hetzelfde mislukte beleid. Benaderingen als bezuinigingen, flexibilisering van de arbeidsmarkt en privatisering zullen de problemen waar we voor staan alleen maar verergeren.
Evenzo is kortzichtig populisme geen vervanging voor de holistische industriële strategie die Europa nodig heeft om zich te meten met zijn concurrenten – een aanpak die rekening houdt met alle dimensies van de uitdagingen die voor ons liggen. Een eendimensionale focus op strenge milieucriteria dreigt bijvoorbeeld onbetaalbare groene producten voort te brengen, wat de vooruitgang op het gebied van elektrische auto’s en andere cruciale industrieën zou vertragen.
De keuzes die we de komende jaren maken, zullen bepalen of de Europese industrie – die integraal deel uitmaakt van het sociale weefsel van de EU – een toekomst op de langere termijn heeft. Daarom moet het volgende Europees Parlement een topprioriteit maken van de uitvoering van een vernieuwde European Green Deal, aangevuld met initiatieven om de industrie te ondersteunen en brede publieke steun te krijgen.
Judith Kirton-Darling is algemeen secretaris van de Europese vakbond IndustriAll.